Er zijn zeker niet veel begrippen, die in de natuurwetenschap en ver buiten dien kring zooveel toepassing vinden en zulk een merkwaardige geschiedenis hebben, als dat, hetwelk het woord »kracht” vertegenwoordigt. Veel misverstand zou voorkomen zijn, veel twistgeschrijf zou zich in woordenstrijd opgelost hebben, als vooraf de beteekenis van dit woord streng vastgesteld ware. De strijd over het krachtsbegrip verdeelde de wis- en natuurkundigen van de 18de eeuw — ’S GRAVESANDE, LEIBNITZ, bernodilli en NEWTON’S volgelingen — in twee kam-pen, die van geen toenadering weten wilden. In onze dagen zijn ervelen, die het schrappen van het woord kracht in het woordenboek der natuurwetenschap een grooten vooruitgang zouden achten. Prof. TAIT zeide in zijn lezingen over » Recent Advances in Physical Science": »that the time-honoured word force is in all probability destined, as science advances, to be religated to the limbs of departed nomenclature”. PEARSON meende in zijn Grammar of Science de »vis motrix” van NEWTON geheel te moeten verbannen naar het gebied der metaphysica en er te moeten bijyoegen »Dynamics in all its branches still is Newtonian”. Hier is in menig opzicht spraakverwarring. Kracht als de substantieele oorzaak der verschijnselen en als een wiskundige uit meetbare grootheden bestaande uitdrukking, die dienst kan doen bij du beschrijving der bewegingsverschijnselen, worden niet behoorlijk onderscheiden. Zoo ergens, dan blijkt het hier, dat voor een juiste opvatting van voorname grondbegrippen der wetenschap een historische studie bezwaarlijk gemist kan worden. Het krachtsbegrip is ongetwijfeld van anthropomorphen oorsprong. De lichamen werden in hun werking op elkander vergeleken met den trekkenden en stootenden menseh. De gewaarwordingen, die de handelende mensch gedurende de activiteit ondervindt — het spiergevoel —, in het algemeen het bewustzijn van eigen oorzakelijke werkzaamheid, met het oog op de buitenwereld, hebben het krachtsbegrip doen ontstaan, dat de verbeelding objectiveerde en toepaste op de geheele natuur. ARISTOTELES heeft, als Griek in het bijzonder op de artistieke werkzaamheid des menschen lettend, voor het eerst het anthropomorphe krachtsbegrip zóó uitgesproken, dat het vrij was van mystieke elementen en al te grove persoonsverbeelding vermeden werd. Te dezen opzichte werd in het voorafgaande voor ons doel genoeg gezegd.