Tot de eigenaardigheden, die ons de verspreiding van de in ons vaderland levende zoogdieren vertoont, moet wel liet merkwaardig verschijnsel gerekend worden, dat de gewone mol, het dier, dat bij de natuurkundigen den naam draagt van Talpa europaea en dat alom in Nederland aangetroffen wordt, op sommige Zeeuwsche eilanden geheel en al ontbreekt. Het zijn de eilanden Schouwen met Duiveland en Walcheren, waar dit voor den landbouw schadelijke dier niet gevonden wordt. Wellicht mogen wij uit dit verschijnsel de gevolgtrekking afleiden, dat de genoemde eilanden sinds onheuglijke tijden van het vaste land afgescheiden zijn geweest en dat het door enkelen geopperde vermoeden, dat Walcheren nog in den historischen tijd met het westelijk gedeelte van het tegenwoordig Zeeuwsch Vlaanderen vereenigd zou geweest zijn, onjuist is, althans wanneer het bewezen kon worden dat de mol daar vóór een duizendtal jaren reeds voorkwam. Het ontbreken van den mol op de genoemde eilanden is ook daarom opmerkelijk, daar hij op de overige Zeeuwsche eilanden, Zuid- en Noord-Beveland, Tholen en Sint Philipsland veelvuldig voorkomt. Het feit, dat de mol deze eilanden bewoont, mogen wij misschien daaruit verklaren, dat het vaarwater, waardoor zij van den vasten wal van Noord-Brabant afgescheiden waren, eene verplaatsing onderging, waarvan het gevolg was, dat landen, die vroeger tot den vasten wal behoorden, later door indijking als polders met de eilanden vereenigd werden, zoodat de mol, die deze landen bevolkte, zoodoende op die eilanden geraakte. Wat het voorkomen op het eiland Noord-Beveland betreft, zoo deelde men mij eene daar te lande bestaande overlevering mede, volgens welke het dier er in het begin dezer eeuw ingevoerd zou zijn geworden door een liefhebber, die eens de proef wilde nemen, of het dier zich in de zilte slijkgronden van het eiland zou voortplanten, eene proef, die, zooals men mij schreef, tot schade van dijken en soms tot verdriet van den hovenier maar al te wel gelukte.