De Ka-so-struik (Broussonnetia papyrifera) , de papierboom van Japan, wordt alleen gekweekt om zijne schors, die de grondstof is voor de vervaardiging van het papier. Ieder jaar, in December en in Januarij, na het vallen der bladeren, worden de takken afgesneden. Zij hebben dan eene lengte van vier of vijf voet. Voordat men de schors van de takken verwijdert, worden zij verscheidene dagen in water gelegd om te weeken. Daarna scheidt men de buitenste schors van de binnenste, die wit en tot het vervaardigen eener betere papiersoort bestemd is. Deze schors wordt nu geslagen totdat zij een deeg vormt; daarna wascht en droogt men haar zorgvuldig. Wanneer dit verrigt is, hoopt men al het deeg in een tobbe opeen, en is het geschikt om tot papier gevormd te worden. Tot dit doel neemt men eene zeer geringe, bijna onzigtbare hoeveelheid van het deeg. Dit wordt op eene platte oppervlakte uitgebreid, terwijl men zorg draagt eene voldoende hoeveelheid toe te voegen, ten einde de vereischte dikte te verkrijgen. Het overige laat men wegvloeijen. Daar het papier met de hand vervaardigd wordt en de bladeren van den japanschen papierboom niet zeer groot zijn, nemen ook de platte oppervlakten, waarop het deeg wordt uitgespreid, slechts eene geringe uitgebreidheid in. Het aldus bereide laat men in de zon droogen, waarna het papier voor het gebruik geschikt is. (Medegedeeld door den heer M. DUCHESNE DE BELLECOURT, in Bulletin de la société d’acclimatation, livr. Janvier.)