Wanneer wij het groote boek der Natuur doorbladeren, dan kan nimmer onze aandacht ontgaan, hoe zich overal daarin harmonie openbaart. Kunnen wij ons daarvan met het ongewapend oog genoegzaam overtuigen bij de op een’ hoogeren trap van ontwikkeling staande vormen uit het planten- en dierenrijk, evenzeer wordt ons die overtuiging geschonken, wanneer wij van het gewapend oog gebruik maken. Men wane niet, dat juist de aan het oog welgevallige voorwerpen voor den navorscher het meest belangrijk zijn; het eenvoudige krijgt bij eene diepere beschouwing dikwerf voor hem eene even groote waarde. De geoloog zou uwe aandacht boeijen, als hij u het ontstaan van den granielsteen ontvouwde, den plantkundige zoudt ge gaarne gehoor verleenen, als hij u wees op de ontwikkeling van erwten en boonen; — moge ik mij vleijen een’ lezer te zullen vinden bij de behandeling van een schelpdier, niet uitmuntende door kleurenpracht, maar wiens heerlijk zamenstel menig natuuronderzoeker tot nasporing heeft opgewekt, welks aangename smaak en voedende eigenschappen tot een veelvuldig gebruik noopten en dat daardoor een belangrijk gewigt werpt in de balans van de maatschappelijke welvaart.