Overal¹ waan wij leven vinden op aarde, daar zien wij ook, dat de instandhouding van dat leven gebonden is aan allerlei voorwaarden, voorwaarden, nu eens eenvoudiger, dan weder meer samengesteld en menigvuldig. Het levende wezen heeft vele behoeften, welke ten deele door elk individu afzonderlijk, ten deele eerst door de samenwerking van velen vervuld worden. Bijna altijd zijn de levende wezens naast en bij elkander geplaatst, en in den strijd om het bestaan, waaraan elk individu onderworpen is, moet ieder zich in zekere mate zijne plaats veroveren. In dien strijd vindt hij bondgenooten en vijanden. Hoogst merkwaardig nu zijn de uiterst verschillende wijzen, waarop hij van de eersten voordeel trekt en de laatsten onschadelijk maakt of overwint. Het samenloven der individuen, voor velen eene noodzakelijkheid, door andoren gezocht, heeft eene gewichtige beteekenis in de levensgeschiedenis der aarde. Terwijl de zwakken het onderspit delven in den gemeenschappelijken strijd, wordt deze voor de sterkeren een middel om tot hooger ontwikkeling te komen, en gezamenlijk eene rol te vervullen, welke voor het op zich zelf staande individu onuitvoerbaar zou zijn.