Er zijn vele groote natuurverschijnselen, die zoo algemeen voorkomen, dat schier ieder aardbewoner er eens of meermalen getuige van is geweest; — andere daarentegen, die, hetzij aan bepaalde punten der aarde gebonden, of slechts zeldzaam plaats grijpende, weinigen uit eigene aanschouwing bekend zijn. Zulke verschijnselen, alhoewel op zich zelve niet meer bevreemdend dan de eerstgenoemde, verwekken uit den aard der zaak meer verbazing, ja zelfs ligtelijk mistrouwen in dengenen, die beweert zulke verschijnselen te hebben waargenomen. Laat b. v. een reiziger aan eenen onbeschaafden bewoner der tropische luchtstreek verhalen, dat er landen zijn, waar, gedurende eenen zekeren tijd des jaars, het water tot een vast ligchaam stolt, zoodat de rivieren even zoovele begaanbare wegen worden, en hij zal dien reiziger waarschijnlijk aanstaren met eene verwondering, die voorzeker niet geheel vrij van wantrouwen in zijne geloofwaardigheid zal zijn. Wat ons betreft, wier gezigteinder zich meer verruimd heeft, en die reeds geleerd hebben, dat wij de geheele natuur niet kunnen afmeten met den maatstaf, welke ons het kleine plekje gronds, dat wij bewonen, aan de hand geeft, — wij zullen niet meer met een ongeloovig hoofdschudden luisteren naar de verhalen van hen, die visschen als vogels door de lucht zagen zweven, die bergen vuurstroomen hebben zien braken, of geheele steden verdwijnen in den geopenden afgrond. Maar toch zijn er nog altijd verschijnselen, welke, ofschoon niemand onzer aan hunne werkelijkheid zal twijfelen, zoo afwijkend zijn van datgene, wat men gewoon is te zien, dat men, de zoodanige voor het eerst aanschouwende, of zelfs er slechts meer bepaald de aandacht op vestigende, een gevoel van verwondering nimmer onderdrukken kan.