De milde natuur heeft hare schatkameren voor den mensch open gesteld. Hij behoeft slechts van de hem verleende ligchamelijke krachten en verstandelijke vermogens een gepast gebruik te maken, en rijkelijk voorziet zij niet alleen in zijne volstrekte levensbehoeften, maar bovendien biedt zij hem tallooze voorwerpen aan, die strekken tot veraangenaming van het leven, en om hem beter te doen beantwoorden aan zijne bestemming hier op aarde, als zedelijk en redelijk wezen. Aan de bewerktuigde natuur, aan dieren en planten, ontleent hij zijn voedsel, kleeding en velerlei stoffen, die, door de kunst verwerkt, in menigerlei opzigt van het uitgebreidste nut zijn. Men denke slechts aan het hout, dat tot het bouwen van woningen en schepen, tot het vervaardigen van allerlei huisraad wordt gebezigd, aan het papier, dat voer- en bewaarmiddel van hetgeen de menschelijke geest gedacht heeft.