Wie kent liet spreekwoord niet: “een droppel holt een steen uit!” Gewoonlijk in eenen zedelijken zin toegepast, als het beeld der volharding, die gestadig hetzelfde doelwit nastreeft en het eindelijk bereikt, drukt dit gezegde tevens eene gewigtige natuurkundige waarheid uit. Zij is deze; dat zelfs de hardste rotsgesteenten allengs afslijten door de werking van water in beweging, hetzij dan, dat dit er in droppels, stralen of stroomen op nederstort, of dat het, door den wind voortgestuwd, als golven er tegen aan bruist of met meerdere of mindere snelheid er overheen vloeit, gelijk in rivieren en beken. Deze gestadige, nimmer ophoudende werking des waters is tevens een der vermogendste hulpmiddelen, waarvan de natuur zich bedient tot vervorming van de oppervlakte der aardschors. Geen enkel oogenblik behoudt deze dezelfde gedaante. Van de kruinen der gebergten dalen de wateren, die zich daar als sneeuw en ijs hebben opgehoopt, naar de dieper gelegen vlakten, en, ondersteund door de inwerking der lucht op de gesteenten, slepen zij de grootere en kleinere brokstukken mede, die de moederrots verlaten, om elders, waar de snelheid des strooms verminderd is, eene vaak slechts kortstondige rust te vinden. Het stroomende water is als het ware de algemeene gelijkmaker van de oppervlakte onzer planeet. En waren geene andere krachten werkzaam, waardoor sommige punten dier oppervlakte telkens weder omhoog gedreven worden, dan zouden eindelijk alle zich boven de zee verheffende gedeelten, vaste landen en eilanden, zelfs de hoogste gebergten, eindelijk weder onder de zee bedolven worden.