Er is weiligt geene zucht algemeener onder het menschdom dan die om zich op te sieren. Die zucht moge zich bij verschillende meuschen op eene verschillende wijze openbaren, al naar gelang van het meer of minder gelouterd schoonheidsgevoel, den zoogenaamdeii smaak, of wel gewijzigd worden door dien trek tot navolging, waardoor de mode zulk eenen overheerschenden invloed heeft, toch is weiligt niemand die mensch heet geheel vrij van die zucht, welke wij schier geneigd zouden zijn tot de den mensch aangeboren instincten te rekenen. Trouwens wie weet het niet, dat het kind reeds van den eersten tijd af, waarop het bewustheid verraadt van zijn eigen bestaan te midden van andere menschelijke wezens, ook blijken geeft van het vermaak, dat het gevoelt, om “mooi” te zijn, ja, hoe het spoedig leert zich kleine ongemakken te getroosten, alleen in het vooruitzigt van weldra in fraaije kleederen te zijn gedoscht en daardoor een behagelijk voorkomen te erlangen. Dit laatste toch is het eigenlijke doel van elke opsiering; de wilde bewoners d,er Zuidzee-eilanden mogen, om dit doel te bereiken , zich de pijniging van het tatoueren laten welgevallen, anderen zich met schelpen behangen of eene vederenkroon opzetten; de beschaafde Europeesche vrouwen mogen daartoe de hulpmiddelen aanwenden, die kunstvlijt, weelde en haar eigene meer gezuiverde smaak haar aanbieden; de mannen mogen tegenwoordig die opsiering meer dan vroeger zoeken in eene deftige kleederdragt en in de tegenstelling tusschen donkere kleuren en helder wit,— allen, zij mogen het erkennen of niet, willen bij hunne medemenschen eenen aangenamen indruk te weeg brengen, met andere woor' den: zij trachten te behagen. Eu wie zal dit afkeuren, vooral in de vrouw, voor -welke de maatschappij eene dorre woestenij zoude wezen, indien zij er geen belangstelling, geen deelneming, geen liefde van andere menschelijke wezens vond? Slechts de menschen – hater, die, omdat de zamenleving hem geen genot aanbiedt, als strenge zedemeester optreedt en nu den boom zoude willen uitrooijen, alleen omdat deze soms ook wel eens eenigc wrange vruchten draagt, in de plaats van, door eene verstandige kw'eeking en gepaste snoeijing, aan de takken die rigting en groei te geven, waardoor de zicli daaraan ontwikkelende vruchten zoet en welsmakend worden. Hoe het zij, niemand zal immer in staat zijn die ingeschapen aandrift, w’elke zoo naauw zamenhangt met het algemeene karakter des menschen als gezellig wezen, geheel uit de dooven, en wel verre dat wij dit zouden willen beproeven, vinden wij er veeleer een voorw'erp van studie in, zoowel voor den menschkundigeu wijsgeer, die de grondslagen eener ware aesthetiek tracht te leggen, als van den natuurkundigen, die de verschillende tot opsiering van het meuschelijk ligchaam aan de natuur ontleende voorwerpen en stoffen, uit zijn bijzonder standpunt tracht te beschouwen.