Licht! Heerlijkst gewrocht des Scheppers, wat ware de aarde zonder u! Arme blindgeborenen, die het zoo kunstig gebouwde zintuig mist, waardoor de omringende wereld zich aan ons op de volledigste wijze openbaart, hoe diep zijt gij te beklagen! Voor u is het onweder slechts een rollend geluid, de zee slechts een bruisen, het schoonste oord gelijk aan den donkersten kerker, de heerlijkste kunstgewrochten slechts steen, metaal of doek; gij gevoelt den handdruk van hen, die gij liefhebt, gij hoort hunne stem, maar hun gelaat is u geheel onbekend, gij blikt niet in hun oog, gij kunt u zelfs geene voorstelling vormen van hetgeen wij gelukkigen »zien” noemen. Dag en nacht zijn voor u hetzelfde; hoogstens erkent gij de aanwezigheid der zou boven de kim aan hare koesterende warmte , maar het sterrenheir, dat aan den nachtelijken hemel flonkert, is voor u als niet bestaande. Uw verschiet reikt niet verder dan de toppen uwer vingers.