Wanneer men in het voorjaar in de bosschen wandelt, dan hoort men soms een geluid van slagen op het hout, van slagen zoo hard en zoo snel op elkander volgende, dat zij in de verte schier als een roffel klinken. Het geoefende oor van den boschwachter herkent daarin een specht, die zijn ambacht uitoefent. Welligt grijpt de man reeds naar zijn geweer om den onbeschaamden houthakker een jagt hagel toe te zenden en hem met den dood de misdaad te doen boeten van, zonder zijn verlof, eenige spaanders hout te hebben weggekapt. Mogt een mijner lezers den ijverigen handhaver van zijns meesters regten op dit oogenblik ontmoeten, hij houde hem tegen en zoeke hem te beduiden, dat de fraaije vogel, die zich daar zoo lustig weert, door hem veeleer als bondgenoot dan als vijand behoort behandeld te worden. De spechten toch behooren tot de nuttigste vogels, daar hun hooldvoedsel juist uit die insekten bestaat, welke het nadeeligst voor het houtgewas zijn. Hun lange, dunne, met weerhaken bezette tong, die, bevestigd aan een tongbeen, waarvan de takken of hoornen zich om den schedel terugslaan, door de daaraan gehechte spieren met snelheid kan worden uitgestoken en teruggetrokken, stelt hen beter dan eenigen anderen vogel in staat om eene menigte van schadelijke insekten en hunne larven, die in de schors en het hout van boomen leven, tot in hunne diepste schuilhoeken te vervolgen. In eenen enkelen dag doet een specht daardoor meer nut dan hij gedurende een geheel jaar schade berokkent, door met zijnen krachtigen, piramidalen snavel gaten in het hout te hakken. Een klimvogel bij uitnemendheid, zich met zijne paarsgewijs achter- en voorwaarts gekeerde, met sterke klaauwen bezette teenen vastklemmende en daarbij nog steunende op zijne stijve, veerkrachtige staartpennen, wipt de specht van plek tot plek en doorsnuffelt achtereenvolgens den stam en de takken van een geheelen boom. Geen gaatje, hoe klein ook, waarin zich een insekt verborgen houdt, ontgaat hem; met bliksemsnelheid schiet zijne tong daarin en weder terug, maar vooral zoekt hij die plekken op, waar het hout reeds rottend is; bij ondervinding weet hij , dat hem daar de rijkste buit te wachten staat. Wordt hem de weg tot dit land van belofte versperd doordat de buitenste schors- en houtlagen nog tamelijk gaaf zijn, ja dan ontziet hij zich niet zijnen snavel als beitel en zijn door krachtige halsspieren bewogen kop als hamer te gebruiken, om den hinderpaal op te ruimen , doch hij handelt dan slechts als de heelmeester, die ook vaak in de gezonde huid snijdt om, langs den zoo gebaanden weg, het gebrek te bereiken, dat verwoestend om zich grijpt en welligt het leven bedreigt, indien zijn voortgang niet tijdig gestuit wordt.