De natuur is oud; de mensch is jong. Zijne hoogst geroemde uitvindingen dagteekenen van gisteren, terwijl het tijdstip, waarop de natuur vele dieren met vermogens heeft toegerust, welke aan menschelijke kunst doen denken , zich in den nacht der eeuwen verliest. Nergens blijkt de waarheid hiervan duidelijker dan uit de beschouwing van die voortbrengselen van dierlijke nijverheid, waarmede wij ons overzigt van de bouwkunstige gewrochten der dieren zullen besluiten.