Daar nu de Mammout werkelijk zulk een reusachtig dier was en wij gewoon zijn naar warmer streken om te zien als de woonplaats van die dieren, welke hem in gedaante en ligchaamsgrootte het meest nabij komen, zonder hem te evenaren, zoo kan het niet verwonderen, dat velen, zelfs nog heden ten dage, van oordeel zijn, dat zijne overblijfselen het bewijs leveren, dat dat gedeelte van onzen aardbodem, waar deze gevonden worden, tijdens het door Mammouten bewoond werd, een warmer klimaat moet gehad hebben. Intusschen leert eenig nadenken, dat zulk een besluit, alleen op dien grond genomen, voorbarig zoude zijn. Een koud klimaat sluit geenszins eene buitengewone ligchaamsgrootte uit, bepaaldelijk bij zoogdieren. Om niet te spreken van den Walrus, de Zeehonden en de Walvisschen, waarvan de grootste soorten, sommige nog kolossaler dan de Mammout, juist in de koude luchtstreek leven, noem ik hier als poolstreek-bewoners den Muskus-os, het Rendier en den Eland. Wel is waar doen deze voor den Mammout in grootte onder, doch althans de beide laatstgenoemden overtreffen ten dien aanzien verscheidene andere soorten van Herten, die warmer streken bewonen. Evenals nu verschillende soorten van het Hertengeslacht van den evenaar af tot ver benoorden den poolcirkel leven, zoude hetzelfde ook het geval kunnen zijn met verschillende soorten van het geslacht der Olifanten. Bedenkt men daarbij, dat de Mammout een digten haarpels en bovendien zware manen had, dan is het duidelijk, dat hij zeer goed in een veel kouder klimaat heeft kunnen leven dan zijne tegenwoordige geslachtsgenooten. Er is echter eene andere hoofdvoorwaarde voor het leven, die inderdaad van veel meer gewigt is dan de luchttemperatuur, namelijk het voedsel. Hier komen wij tot een punt in de levenswijze van den Mammout, dat nog zeer in het duister ligt en eerst dan geheel zal kunnen worden opgehelderd, wanneer in een der in den Siberischen ijsbodem begraven lijken de overblijfselen van het voedsel zullen teruggevonden en onderzocht zijn. Voor den boven (bl. 331) vermelden in dienzelfden bodem gevonden Rhinoceros heeft zulks kunnen geschieden. BRANDT vond in de holten der kiezen zaden van een Polygonum-soort, brokjes van bladeren van dennenboomen en zeer kleine stukjes hout van eene Conifera, waarschijnlijk dezelfde als waartoe de bladeren behoorden. Van den grooten Noord-Amerikaanschen Mastodon (Mastodon giganteus s. ohioticus), die ongeveer in hetzelfde tijdperk leefde als de Mammout, zijn reeds vier gevallen bekend geworden, waarin men te midden van de deelen van het skelet ook den inhoud van de maag en de ingewanden heeft gevonden. Gebroken stukjes van takken, van zeer kleine af tot andere, die twee E. duimen lang en ½ duim dik waren, werden vermengd gevonden met eene fijner verdeelde plantaardige massa, zich vertoonende als fijn gekaauwde bladeren, in één geval ter hoeveelheid van vier tot zes bushels (144—216 kop). Een naauwkeuriger onderzoek (door GOEPPERT, ASA GRAY en door CARPENTER), door middel van het mikroskoop, heeft geleerd, dat, behalve de niet meer herkenbare overblijfsels van andere planten, daaronder gevonden werden die van Coniferen en wel vooral van Thuja occidentalis, den welbekenden Arbor vitae of Levensboom, die nog in Noord-Amerika in het wild voorkomt en als eene ook in onze tuinen veelvuldig gekweekte plant aan mijne lezers wel bekend zal zijn.