De opening van het Suez-kanaal heeft den toegang tot de Roode zee zooveel gemakkelijker gemaakt, dat men verwachten mag, dat eerlang de stroom van zoölogen, die zich jaarlijks eenige weken naar de aan zee gelegen plaatsen begeeft om daar de fauna te bestuderen, ook wel een zijtak naar de Roode zee zal afzenden. De Noordzee, de Atlantische Oceaan, de Middellandsche zee zijn reeds zoo vlijtig doorzocht, dat de oogst van nieuwe en belangrijke feiten, hoewel nog geenszins ten einde, toch allengs geringer begint te worden en men mag derhalve veilig aannemen, dat onder de jongere zoölogen er reeds zijn, die verlangend uitzien naar andere, minder doorzochte streken, waar zij ruimere gelegenheid vinden ter voldoening aan hun zucht tot onderzoek en verrijking onzer kennis van het dierlijk leven, zoo als zich dit in de diepte der zee openbaart. Nu zijn er voorzeker weinige streken, die in dit opzigt eenen rijkeren oogst beloven dan de Roode zee. Zelfs de tusschen de keerkringen gelegen eilanden met hunne koraalriffen, die in elk geval zooveel verder af gelegen en dus moeijelijker te bereiken zijn, schijnen voor de kusten der Roode zee in dit opzigt te moeten onderdoen. In den regel toch mag men aannemen, dat de vormenrijkdom der in de zee levende dieren klimt met de warmte van het zeewater. Ten dien aanzien nu overtreft de Roode zee alle andere zeeën. De gemiddelde temperatuur van het water der Roode zee bedraagt ongeveer 26° C., d. i. 8° meer dan die van het water der Middellandsche zee en 4°—6° meer dan die van het keerkringsgedeelte des Atlantischen Oceaans. Het weinige dat men door de onderzoekingen van EHRENBERG e. a. omtrent de fauna van do Roode zee weet, is dan ook daarmede in overeenstemming en wettigt de meening, dat daar eene rijke mijn op verdere exploitatie wacht.