Den 20 Juni 1870 had in Noord-Amerika een geweldige hagelstorm plaats, die zich, over een streek van dertig E. mijlen breedte, uitstrekte van Troy in Nieuw-York, tot Bangar in Maine. De heer HORACE C. HOVEY, wonende te Northampton in Massachusetts, welke plaats in de middellijn der genoemde streek gelegen is, deelt daaromtrent het volgende mede in het American Journal for Science and Arts, 1870, p. 403. Toen de zon opkwam, was de dampkring door een mist verduisterd, die echter later ten deele optrok. De dag was zwoel. Des middags wees de thermometer in de schaduw 88º F. aan. Ten 3 ure na den middag kwam een donkergroen wolkgevaarte uit het Noord-Westen aanrollen, terwijl zijdelingsche stroomen er op schenen in te dringen, waardoor de wolken eerst dooreen gewarreld, maar vervolgens tot een goed begrensde hoos werden gevormd. De bliksem- en donderslagen waren talrijk en scherp. Er ging geen regen aan den hagel vooraf, maar zij vergezelde dezen na eenige minuten. De eerste hagelsteenen hadden een middellijn van ongeveer een E. duim (25 millim.) en schenen uit eene grootere hoogte en bij gevolg met meer kracht te vallen dan die welke later vielen en die vermoedelijk meer uit het midden der hoos afkomstig waren, waardoor zij eene sterkere zijdelingsche beweging hadden die hun val vertraagde. De eersten die vielen drongen zoo diep in den bodem, dat zij zich daarin begroeven en dadelijk zich aan het oog onttrokken. Troffen zij eene steenachtige oppervlakte, dan werden zij in stukken verbrijzeld of sprongen tot eene groote hoogte in de lucht op. Indien de latere grootere steenen evenveel kracht hadden gehad, dan zoude alles onder hun aanval bezweken zijn.