Weinige niet-sterrekundigen hebben een denkbeeld van de groote mate van nauwkeurigheid, welke thans in sterrekundige waarnemingen vercischt wordt, bepaaldelijk in die welke metingen vorderen, hetzij van ruimte of van tijd. Het volgende kan eenige voorstelling daarvan geven en tevens van de zorgvuldigheid, waarmede de daartoe dienende werktuigen moeten worden opgesteld. Op het observatorium te Greenwich had men reeds sedert eenigen tijd bespeurd dat er in de waterpasstelling van den meridiaankijker eene fout bestond, die waarschijnlijk veroorzaakt werd doordat de oostelijke zuil waarop het werktuig rust, sedert dit werd opgericht, eene geringe zakking had ondergaan. Men belaadde, om dit te verbeteren, de westelijke zuil met ongeveer een ton gewicht aan steenen, doch zonder eenig gevolg; de fout in de waterpassing bleef dezelfde. Nu werden de steenen verwijderd, en onder de oostelijke zuil, die ten dien einde was opgelicht, werd een blad zeer dun papier, van 1/270 E. duim (minder dan 1/10 millim.) dikte, geschoven. Nu bleek de fout nagenoeg tot nul gebracht te zijn (Nature 8 June, 1871).