Naar aanleiding van het correspondentie-artikel in de tweede aflevering, ontvingen wij van den heer A. H. KERSTENS, te ’s Hertogenbosch, een brief, gedagteekend 7 Januari, waarin dienaangaande het volgende voorkomt: “Ik deel hierbij een paar verhalen van kooimannen omtrent het scherp reukvermogen der wilde eend mede. Zoo gebeurde het een dier vogelaars, dat hij, in gezelschap van een slachter met de gewone behoedzaamheid op de kooi komende, eene gansche vlucht wilde eenden plotseling den vijver zag uitvliegen, zonder oogenschijnlijke aanleiding. Zonder aarzelen schreef hij die schuwheid toe aan den reuk van versch vleesch, dien de slager van zich zou hebben verspreid. Een ander verhaalde mij hoe eene vlucht van wel 500 dier vogels eensklaps den vijver verliet. De man had nieuwe schoenen aan de voeten, en de lucht van ’t versche leder was voldoende geweest de eenden te waarschuwen. Tabakrooken zou steeds dezelfde uitwerking hebben; het is dan ook op al de kooien streng verboden. Deze en dergelijke verhalen werden met het vuur der innigste overtuiging gedebiteerd, en die overtuiging wordt door alle kooimannen, die ik in Noord-Brabant in de gelegenheid geweest ben te spreken, gedeeld.