Onze lezers herinneren zich nog de beschrijving door den heer GRONEMAN in deze bladen gegeven van de wijze waarop de Mont-Cénistunnel tot stand is gekomen. Een van de opmerkelijkste punten in dit belangrijke werk is, dat, terwijl het van twee zijden tegelijk werd aangevangen, de beide gangen, op eene diepte van meer dan 5000 voet onder den top van het gebergte, toch zoo juist tegen elkander uitkwamen, dat men met weinig moeite hen tot een onkelen tunnel vereenigen kon. Dit is voorzeker een triomf van de hedendaagsche landmeetkunst. Dat, in weerwil van de nauwkeurigste werktuigen en daarmede verrichte metingen, het verschil over eene lengte van 12220 meters niet veel meer dan een halve meter zoude bedragen, gelijk werkelijk de uitkomst bewezen heeft, kon wel gehoopt maar niet met zekerheid voorzien worden. Men begrijpt dan ook met wolk eene gespannen verwachting de ingenieurs en werklieden aan beide zijden hun zamentreffen te gemoet zagen. Ziehier wat de heer GÉNÉSI daaromtrent als ooggetuige mededeelt.