Onder dezen algemeenen titel willen wij voortgaan van tijd tot tijd zulke mededeelingen op te nemen als ons toeschijnen eenig licht te kunnen verspreiden over het nog altijd duistere vraagstuk aangaande de zielsvermogens der dieren. Natuurlijk bedoelen wij slechts die gevallen, welke niet alleen door waarheidlievende personen zijn waargenomen, maar die ook van genoegzaam gewicht zijn om er de aandacht onzer lezers in het bijzonder op te vestigen. De heer R. P. VAN VOLLENHOVEN meldt ons de beide volgende voorbeelden, waarvan het eerste tot bevestiging strekt van de ons door Dr. EGELING medegedeelde waarneming (zie bl. 185).