Voor eenigen tijd deelden wij (Jaarg. 1871 Wet. Bijblad blz. 88) aan onze lezers het ontstaan van eene nieuwe industrie in Noord-Amerika mede, namelijk van het gebruik van geblazen zand, om daarmede allerlei teekeningen op glas te maken, steenen te doorboren en te slijpen enz. In een zeer lezenswaardig opstel van TYNDALL ¹ nu, waarin hij verslag geeft van een door hem aan de Niagara-vallen gebracht bezoek en daarbij de uitgroevende werking van zand in stroomend water bespreekt, vindt men ook hiervan gewag gemaakt en tevens van de zeer opmerkelijke wijze, waarop zand, alleen door den wind voortgeblazen, aan steenen allerlei vormen kan geven. Op de kust der baai van Lyell, bij Wellington, in Nieuw-Zeeland, vond de heer HACKWORTH een aantal steenen, welke men, indien haar werkelijke oorsprong niet bekend ware, voor voortbrengselen van menschelijke kunstvlijt zoude houden. Zij gelijken zoozeer op vuursteenen werktuigen uit de steenperiode, op wiggen, beitels, mossen, pijlpunten enz., hunne kanten zijn zoo scherp, dat men inderdaad meenen zoude dat zij door menschen uit dit tijdvak vervaardigd zijn. Toch zijn zij hun vorm alleen aan den wind verschuldigd, die het zand van de baai voortdrijft. Er heerschen aldaar twee winden, die beurtelings in de eene en in de andere richting blazen en zoo het zand dan eens tegen den eenen en dan weder tegen den anderen kant van den steen aanwerpen, en er zoo allengs dien zonderlingen vorm aan geven. Uitvoerig werd dit uiteengezet door den hoer TRAVERS in eene vergadering der Wellington Philosophical Society van 9 Februarij 1869. Dat men in het vervolg, bij het vinden van steenen werktuigen, op de mogelijkheid, dat deze op eene dorgelijke wijze kunnen zijn ontstaan, bedacht zal moeten zijn, spreekt van zelf.