Ten Noord-Westen van het fort Garry, aan de Roode rivier, bevindt zich een meer, dat den naam van het Manitoe-meer draagt, naar een daarin gelegen eiland, dat volgens de inlanders de woonplaats is van den Manitoe of Grooten geest. Voor niets ter wereld kunnen de Roodhuiden bewogen worden dit eiland te naderen. De oorzaak van dit geloof zijn zekere geheimzinnige geluiden, die, in de stilte van den nacht, aldaar gehoord worden. Deze worden voortgebracht door het klotsen der golven tegen de groote steenen die de oevers bedekken. Langs den noordrand van het eiland bevindt zich een uitgestrekte, lage en steile rots, die uit kalksteen bestaat, welke zoo hard is, dat zij bij het slaan met een hamer daarop als staal klinkt. De golven, die tegen den-voet van die rots aanklotsen, doen de stukken, die er zich van hebben afgescheiden, tegen elkander aanwrijven, en zoo ontstaat een geluid dat inderdaad veel heeft van dat van een verwijderd klokkenspel. Dit verschijnsel grijpt plaats, wanneer een eenigzins harde noorden wind blaast; het geluid verheft zich bij elke windvlaag, om gedurende de tusschentijden te dalen tot zwakke en lage murmelende toonen. Reizigers, die dit geluid gehoord hebben, verzekeren, dat het inderdaad eenen treffenden indruk maakt, en dat men, des nachts daardoor wakker wordende, soms meenen zoude de klokken van verscheidene kerken te hooren.