In het, zieleleven der beschaafde volken vertoonen zich van tijd tot tijd verschijnselen die, als voortspruitende uit den ontwikkelingsgang der menschelijke maatschappij, de aandacht van allen verdienen die in den mensch een wezen zien, dat voor allengsche hoogere ontwikkeling vatbaar is. De beschaving, niet de uitwendige maar de inwendige, de werkelijke veredeling van den mensch, moge zich niet in eene rechte maar veeleer in eene spiraalvormige lijn voorwaarts bewegen, deze moge zelfs tijdelijk eene terugloopende richting aannemen, toch leert een onbevangen blik op de geschiedenis dat het menschdom in het algemeen voorwaarts streeft. Maar tevens leert eene vergelijking van hetgeen men in onderscheiden tijden als vooruitgang heeft beschouwd, dat men ten dien aanzien zeer uiteenloopende denkbeelden gekoesterd heeft en nog koestert. Er is een tijd geweest dat onder de Christenvolken het geloof of, juister, de belijdenis van het geloof en zijne verspreiding als hoogste doelwit werd erkend; bekeering was toen de leus; en nog bewonderen wjj den moed en de zelfopoffering dier mannen, die met verzaking van alles wat het leven aangenaams en liefelijks aanbiedt, hunne godsdienstige overtuiging in het gemoed van anderen trachtten overtestorten en zoo het rijk van Christus, gelijk het door hen werd opgevat, uittebreiden. Doch al bewonderen wij ook velen hunner, die bewondering verblindt ons thans niet zoozeer meer, dat wij de schaduwzijde niet zouden zien van dien te vaak overdreven geloofsijver, waarvan wij nu erkennen dat hij onberekenbaar veel onheil heeft gesticht, de bron van onnoemelijk veel onverdiend lijden is geweest.