Het gewicht van goede sterftetafels, om daarop de berekening voor levensverzekeringen te gronden, is te duidelijk dan dat wij dit zonden behoeven aan te toonen. De eerste zoodanige tafels werden in 1693 berekend door den sterrekundige HALLEY, den toenmalgen directeur van het observatorium te Geenwich; een halve eeuw later, in 1742, berekende SIMPSON een tweede dergelijke tafel voor London. Allengs werd dit voorbeeld in andere landen gevolgd. Maar de aldus openbaar gemaakte tafels boden niet zelden ouderling tamelijk groote verschillen aan. De oorzaken hiervan waren: deels de ongelijke grondslagen waarop de berekeningen steunden, deels het gebrekkige der eerste gegevens zelve, deels zelfs opzettelijk gemaakte fouten, om de winsten der verzekeringsmaatschappijen te vermeerderen. Ten einde hieromtrent tot meerdere gelijkheid en tevens zekerheid te geraken, werd op het in September 1869 te ’s Gravenhage gehouden statistisch congres door QUETELET een algemeen plan voorgesteld om sterftetafels voor onderscheidene landen naar dezelfde beginselen te berekenen. Tevens wendde hij zich tot eenige leden van het congres om hem in de volvoering van dit plan bij te staan. Aan die uitnoodiging werd beantwoord door de volgende heeren; KIAER voor Noorwegen, BERG voor Zweden, FARR voor Engeland, von BAUMHAUER voor Nederland, GISI voor Zwitserland, BERTILLON voor Frankrijk, von HERMANN voor Beijeren. QUETELET zelf nam natuurlijk Belgie voor zijn aandeel. Aldus ontstonden de volgende tafels (medegedeeld in l’Institut, , 1873 P- 311) waaronder alleen die van Engeland op iets verschillende grondslagen berust. Daarin is namelijk de werkelijke staat, van de mannelijke bevolking gegeven, die 512 mannen op 488 vrouwen bedraagt, terwijl in de tafels der zeven overige landen de mannelijke bevolking met de vrouwelijke vergeleken is, niet zoo als zij werkelijk was, maar door te vergelijken koeveel van vijf tot vijf jaren van 500 individus overbleef.