In alle beschaafde landen is thans de slavernij afgeschaft of op weg om geheel afgeschaft te worden. Toch houdt de mensch nog vele millioenen slaven in zijn dienst, En het zijn juist de meest beschaafde volken, die dezen in het grootste aantal bezitten en het best de kunst verstaan om zich hun arbeid ten nutte te maken. Die slaven zijn de verschillende soorten van dieren, welke de mensch als het ware onder zijne hoede heeft genomen, die hij voedt, voor de ruwheid des weders beschut, tegen hunne vijanden verdedigt, hunne voortteling bevordert, alles echter met het zuiver egoistisch doel om zich zelven daardoor het leven hier op aarde aangenamer te maken. Zij, die geduldige slaven, zijn zijne bondgenooten in den strijd des levens geworden. Zonder hen, — men denke aan onze runderen, schapen, paarden, honden enz. — zouden wij nog in denzelfden toestand zijn, waarin de hieren daar nog levende jagersvolken verkeeren, die over zeer groote uitgestrektheden lands verbreid een moeite- en kommervol bestaan leiden. Veeteelt en landbouw zijn de allereerste voorwaarden der beschaving. Beiden moeten noodzakelijk hand aan hand gaan. Wat men meer bepaaldelijk de nijverheid, de industrie noemt, kan eerst dan bloeien, wanneer beide eerstgenoemde takken van het volksbestaan het leven van groote getalen van menschen op betrekkelijk kleine oppervlakten gronds mogelijk hebben gemaakt. Voedsel en kleederen zijn de beide allereerste levensbehoeften, en beiden levert ons de dieren- en plantenwereld. De vlijt des menschen verzamelt de produkten, zijn vernuft leert hem de middelen om deze op de meest gepaste wijze te verwerken en tot zijne oogmerken dienstbaar te maken.