Men weet dat er sommige personen zijn, die het vermogen missen om kleuren te onderscheiden. Dikwijls is de persoon die daaraan lijdt, daarvan geheel onbewust totdat eene toevallige omstandigheid het hem doet ontdekken. Men noemt dit gewoonlijk daltonisme, naar den bekenden Engelschen natuur- en scheikundige DALTON, die het bij zich zelven opmerkte en daarover waarnemingen mededeelde. Nadere onderzoekingen hebben geleerd dat het gebrek daarin bestaat, dat het netvlies van hen die daaraan lijden, niet geschikt is tot het ontvangen van den indruk van alle stralen die vereenigd het witte licht samenstellen, met andere woorden dat alleen aethertrillingen van eene bepaalde golflengte daardoor kunnen worden waargenomen. Eenige daltonisten nemen alleen de roode stralen, andere alleen de groene stralen waar. Natuurlijk zijn zulke personen ongeschikt tot het herkennen der gekleurde seinen, waarvan op spoorwegen wordt gebruik gemaakt, en is het derhalve ter voorkoming van ongelukken noodig, dat de administratie alleen zulke personen als wachters, machinisten enz. aanstelt, waarvan het gebleken is, dat zij niet aan kleurblindheid lijden. Dat dit gebrek geenszins zoo zeldzaam is, als sommigen wellicht zouden meenen, blijkt uit eene mededeeling, onlangs door dr. FAVRE aan het concres van natuur- en geneeskundigen te Lyon gedaan. Als geneesheer van de spoorweg-maatschappij van Parijs-Lyon, had hij, van 1864 tot 1868, 1196 personen op dit punt onderzocht en daaronder 14 daltonisten (13 roode en 1 groene) gevonden; onder 728 personen, die in 1872 onderzocht werden, vond hij er niet minder dan 42. Hij schat zelfs het geheele getal der personen die in Frankrijk in meerderen of minderen graad ongeschikt zijn tot het herkennen van kleuren op bijna een millioen. Hij deed tevens opmerken dat het gebrek niet altijd aangeboren is, maar dat het somtijds ontstaat door verwondingen en ziekten, zoo als typhus, siphilis e. a.