In zuidelijk Afrika behoort de wol der talrijke kudden van merinoschapen, die over de uitgestrekte drooge grasvlakten aldaar verspreid zijn, tot de belangrijkste produkten. Volgens eene mededeeling van Dr. SHAW in het Journal of the Linnaean Society N°. 75, heeft echter de al te sterke vermenigvuldiging der schapen, in den loop der laatste jaren, aldaar nadeeligo gevolgen gehad. Vooreerst namelijk hebben de schapen een zeer schadelijk onkruid, Xanthium spinosum, ingevoerd, dat zich aan de wol vasthecht en zich zoo sterk heeft verspreid, dat men genoodzaakt is geweest om er, bijna reeds te laat, wettelijke bepalingen tegen te maken ten einde te voorkomen, dat het de wolproductie — gelijk reeds in eenige gedeelten der Oranje-rivier-republiek het geval is — geheel dreigt te vernietigen. In de tweede plaats heeft eene belangrijke verandering plaats gegrepen in de uitgestrektheid van het grondgebied en het betrekkelijk aantal der inlandsche planten zelve. Toen de schapen het eerst in de grasrijke streken werden ingevoerd, voedden zij zich alleen met gras. Maar dit begon weldra te ontbreken in een land, waar langdurige droogte met hevige tijdelijke regens afwisselt. Alleen struikgewassen kunnen aan de schapen in zulk een klimaat weerstand bieden. Zoolang er nog overvloed van gras was, werden deze door de schapen niet aangetast. Doch toen het gras verdween en de bladeren en jonge takken van struikgewassen nog alleen tot voedsel voor de schapen strekten, word de grond overgelaten aan hen en aan schadelijke en vergiftige planten, o. a. aan eene soort van Melica, het dronkgras der Hollandsche kolonisten. Dit bezit bedwelmende eigenschappen en heeft zich in de laatste jaren op eene bijna ongeloofelijke wijze vermenigvuldigd en uitgebreid. De drijvers der met ossen bespannen wagens, die, gelijk men weet, de eenige middelen van vervoer in die streken zijn, zijn genoodzaakt over groote uitgestrektheden zonder stilhouden voort te rijden, omdat de ossen, wanneer zij van dit gras eten, in een soort van dronken toestand geraken. Bovendien, naarmate de eetbare grassen en kruiden, en vervolgens ook de minder smakelijke struikgewassen, verbruikt en vernield worden, maken de bittere en walgelijk smakende planten der droogere Karoe-streek hare intrede, en zoo verdwijnt allengs de oorspronkelijke en eigene flora, om plaats te maken voor eene andere, die ongeschikt is voor de voeding van schapen. Men zou hier kunnen tegenwerpen, dat diezelfde streek vroeger bewoond werd door millioenen van antilopen, die daar steeds het noodige voedsel vonden. Maar de kudden dezer dieren waren telkens in beweging; zij verhuisden zoodra er geen overvloed van gras meer was en volgden de regens, die weder nieuw gras en kruiden deden ontluiken, terwijl daarentegen de schapen altijd op eene beperkte oppervlakte bijeen gehouden worden, waar zij door het vertrappen der planten bijna even veel vernielen als door deze te eten.