De heer ROBERT W. S. MITCHELL deelde aan de redactie van het Tijdschrift Nature, 19 Nov. 1874, het volgende geval mede: “Toen ik eens op het punt was mijn gewoon morgenbad te nemen in een van de heldere stroomen, die hun weg nemen van de noordelijke gebergten door de lagere vlakten van het eiland Trinidad, werd mijne opmerkzaamheid gaande gemaakt door de zonderlinge bewegingen van een klein, 4 duim lang vischje, behoorende tot de groep der Baarsachtigen, helder geelbruin van kleur, met twee of meer zilverstreepen langs de zijden. Gewoonlijk is dit vischje, dat zeer algemeen in de wateren van dit eiland voorkomt, schuw en begeeft zich dadelijk in diep water, zoodra een mensch nadert. Bij deze gelegenheid stootte het vischje, zoodra ik mijn hand in het water stak, met aanmerkelijke kracht herhaalde malen daartegen aan. Verbaasd over die vermetelheid van een zoo klein dier, lette ik nauwkeurig op zijne bewegingen en ontdekte eindelijk de oorzaak. In eene nabij zijnde holte, ongeveer zoo groot als een half ei, en met kunst en zorg uitgegraven in het heldere kwarts-zand des bodems, bevonden zich eene menigte van nog zeer teedere vischjes, op elkaâr gehoopt en hunne kleine vinnen en staarten in onophoudelijke beweging. Blijkbaar waren zij eerst kort geleden uitgekomen; zij waren niet grooter dan een gewone vlieg; en het vischje (vader of moedor?) hield ijverig de wacht bij hen, elke poging van mijne zijde om hen aan te raken zoekende te weren. Den volgenden morgen, vergezeld van mijnen vader en broeders, keerde ik naar de plek terug, die ik den vorigen dag zorgvuldig geteekend had. Een tijd lang zochten wij echter te vergeefs naar den visch en zijne jongen. Eindelijk ontdekten wij hem evenwel eenige ellen verder, waar hij steeds nog de wacht hield bij zijn kroost, doch dat zich in eene nieuwe, met evenveel zorg in het zand gemaakte holte bevond. Elke poging om den vinger daarin te steken ontmoette eenen krachtige weerstand van de zijde van het vischje. Dit is het eerste en eenige voorbeeld dat ik ooit vernomen heb, van een visch die niet alleen over zijne jongen waakt, maar hen ook, wanneer gevaar dreigt, naar eene andere plaats overbrengt.”