In een verhaal der expeditie van Luitenant WHEELER naar Nieuw- Mexico en Arizona, door o. LOEW geplaatst in PETERMANN`S Geographische Mittheilungen, 1874, XI p. 402, leest men over deze zonderlinge insekten, die van WESTWOOD den naam van Myrmecocystus mexicanus ontvangen hebben, het volgende. “In de streek tusschen Santa Fé on Ildefonco vonden wij een opmerkelijk insekt, de Honig-mier. Deze soort werpt niet, zooals andere soorten van mieren, hoopen op, maar graaft zich smalle tot 2 à 3 voet onder den bodem uitstrekkende gangen. Slechts een kleine, 2 duim wjjde, kraterachtige diepte toont aan waar zij te vinden zijn. Bij het graven ontmoet men holten, waarin de honigdragende mieren bewaard worden als een voorraad van voedsel voor de overige leden der kolonie, die geen honig voortbrengen maar den overigen arbeid verrichten.
Additional Metadata | |
---|---|
Album der natuur | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Kruseman |
P. Harting. (1875). De honigmieren. Album der natuur, 24(1), 158–158. |