Dat gebakken of gekookte sprinkhanen een goed voedsel zijn, is lang bekend. De bewoners van Noord-Afrika stampen de treksprinkhanen, wanneer deze in groote zwermen voorkomen, zelfs in vaten, waarin zij een tijdlang goed blijven, en spitten hen vervolgens daaruit op een dergelijke wijze als wij gewoon zijn met de in vaten bewaarde boter te doen. Het is trouwens, wel bezien, niets vreemder dat men sprinkhanen eet dan dat men garnalen tot spijs gebruikt. Onlangs verhaalde de heer c. v. RILLEY in eene vergadering van de Entomological Club der American Association for the Advancement of Science (Nature 30 Sept. 1875), dat hij een geheelen dag geen ander voedsel dan sprinkhanen gebruikt had. Hij bevond dat zij een aangenamen, naar dien van nooten zweemenden smaak hebben, en beval hen vooral aan, na van hunne pooten en vleugels beroofd te zijn, gebraden in boter. Ook roemde hij zeer eene daaruit bereide soep. Hij wees daarbij op JOHANNES den dooper, dien men dikwijls beklaagt om de soberheid van zijn maal, bestaande uit sprinkhanen en wilde honig, doch dien men, naar zijne meening, daarom veeleer benijden moest.