Onder bovenstaanden titel komt in het Engelsch tijdschrift, Nature 15 Juli 1875, p. 212, het volgende verhaal voor, onderteekend H.G.: “Ik heb een fraaien bulhond, die nu drie en een half jaar oud is. Toen hij nog zeer klein was, sloten hij en een jong poesje vriendschap met elkander. Toen poes groot genoeg was om haar moeder te verlaten, koos zij het hok van den hond tot haar verblijf en scheen nooit recht gelukkig wanneer haar groote vriend er niet was. Zij at haar maal uit den bek van den hond en sliep in zijn hok, met de pooten om hem heen geslagen. Zij ving van tijd tot tijd muizen en jonge ratten, bracht deze dan aan den hond, en scheen in haar schik te zijn, wanneer deze het vriendelijk aanbod aannam. Op een morgen bemerkte ik dat do kat bezig was een bedje van stroo in een hoek van het hok te maken. Daar zij eerlang bevallen moest, begreep ik dat zij plan had Cato, — zoo heet do hond, — tot haar eerste kindermeid te maken. Werkelijk bleek dit het geval te zijn. Zij kreeg vijf jongen, die achter in het hok op het stroo lagen. Dikwijls gebeurde het dat de moeder uren lang hare jongen verliet, deze onder de hoede van den hond latende. Menigmaal stond ik naar hen te kijken, en Cato naast mij, blijkbaar trotsch op zijne taak.