Waarschijnlijk zullen zich eenige lezers nog herinneren, dat ik in den jaargang 1875 van dit Album een opstel heb geplaatst, onderden titel: Hoe zorgen wij het best voor onze dooden. Dit opstel heeft, gelijk zich trouwens verwachten liet, de aandacht getrokken van de Vereeniging voor lijkverbranding in Nederland, inzonderheid omdat er in werd aangetoond, dat, indien de lijkverbranding algemeen werd ingevoerd, dit tot groote schade zoude strekken voor de geheele organische wereld en ook voor de menschelijke bevolking. Op uitnoodiging van den President dier Vereeniging, heeft nu de hoogleeraar A. P. N. FRANCHIMONT te Leiden, in een opstel, dat onlangs verschenen is in het door die Vereeniging uitgegeven tijdschrift, die bewering trachten te wederleggen, en zeventien andere hoogleeraren en leeraren in de chemie, physiologie en botanie hebben hunne instemming met de beschouwingen van den heer FRANCHIMONT te kennen gegeven. Dit laatste verwondert mij dan ook in geenen deele, want, — behoudens eenige kleine wijzigingen en opmerkingen, – zoude ook ik er geen bezwaar in vinden mijn naam onder die der instemmers vermeld te zien; ja, ik zoude nog wel het een en ander tot nader betoog van sommige der door den heer FR. aangevoerde feiten aan zijn opstel kunnen toevoegen. Sedert ik in 1855, in vereeniging met mijn toen nog te Utrecht woonachtigen vriend, den tegenwoordigen Amsterdamschen hoogleeraar J. W. GUNNING, door tamelijk omslachtige proefnemingen, poogde de vraag te beantwoorden aangaande “de bron der stikstof voor de planten en het ammoniakgehalte der dampkringslucht”, en daarvan een uitvoerig verslag gaf in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie (Deel III, bl. 38 en 88), verkort in de Comptes rendus de l’Académie des sciences (T. XII p. 942), heb ik die zaak niet uit het oog verloren, gelijk verscheidene korte berichten in het Wetenschappelijk Bijblad van dit Album, tot aan den laatsten tijd toe, kunnen getuigen. In het opstel van den heer FR. heb ik dan ook geene feiten aangetroffen, die mij geheel onbekend waren. Indien ik dus hier verklaren moet, dat ik niets van hetgeen ik vroeger schreef kan terug nemen, dan ligt dit niet in gebrek aan kennis der feiten, maar alleen in mijne van die des heeren FRANCHIMONT c. s. verschillende appreciatie derzelfde feiten, die tot grondslag der redonoering strekken. Zonde het te gewaagd zijn te onderstellen dat, indien die heeren eens hunne ingenomenheid met de lijkverbranding konden terzijdestellen, zij tot dezelfde besluiten zouden komen als waartoe ik, die noch sympathie vóór noch antipathie tegen de lijkverbranding koester, gekomen ben, en waartoe ik geloof dat ieder, die onbevooroordeeld over de zaak nadenkt, komen moet? Het is niet noodig de bekende feiten hier nogmaals breedvoerig uiteen te zetten en toe te lichten. Eigenlijk is onze kennis aangaande de bronnen der stikstof voor het plantenleven sedert 1855 slechts weinig vooruitgegaan. Alleen weten wij met eenige meerdere waarschijnlijkheid dan toen, dat er eenige (niet vele, zooals de heer FR. zegt) wegen zijn, langs welke de vrije stikstof tot de georganiseerde wereld kan terugkeer, maar tevens weten wij met volkomen zekerheid, dat die terugkeer in elk geval uiterst langzaam geschiedt, en dat zij slechts voor een klein gedeelte kan voorzien in de behoefte der planten aan de noodige hoeveelheid van voor assimilatie geschikte stikstof.