Ziehier wat men leest in de Revue scientifique van 18 November 1876, p. 504. “De bodem van Nieuw-Orleans is te moerassig dan dat men er de dooden op de gewone manier in zou kunnen begraven. Men handelt daarom op de volgende wijze. Op de begraafplaats heeft men “ovens” gebouwd, in de gedaante van paralellogrammen, die in een aantal vakken, tot 500 toe, verdeeld zijn. Deze ovens zijn vervaardigd uit tichelsteenen; elk vak kan gesloten worden met een marmeren steen of met eenvoudig metselwerk. In die vakken worden de lijken geplaatst, tegen een jaarlijkschen huurprijs. Indien na een jaar en een dag die huurprijs niet voldaan is, wordt het lijk er uitgenomen, om plaats te maken voor een ander. Meestal vindt men echter na verloop van dien tijd niets meer dan een hoop stof; zoo sterk is de werking der hitte in die in de open lucht aan de stralen van een tropische zon blootgestelde ovens. Het is een ware natuurlijke lijkverbranding.” In het bericht wordt niet vermeld hoe ver zich deze zoogenaamde ovens van de stad bevinden.