Terwijl men omtrent de ontwikkeling en den groei van eenige zoetwatervisschen, inzonderheid van zalmen en forellen, reeds een aantal vertrouwbare gegevens bezit, is de kennis daaromtrent, om voor de hand liggende redenen, bij zeevisschen nog oene zeer geringe. De commissie tot onderzoek der duitsche zeeën, gevestigd te Kiel, heeft derhalve een goed werk gedaan door te trachten over de voortteling, ontwikkeling en groei van den haring eenig licht te verspreiden. De heer H. A. MEIJER heeft onlangs een verslag over dit onderzoek uitgebracht, waaruit wij hier eenige hoofdpunten mededeelen. Aan alle kusten van Noordelijk Europa komen de haringen tweemaal ’s jaars in hun rijtijd voor en worden alsdan gevangen. In het algemeen vallen die tijden in het voorjaar en in het najaar, doch naargelang de streken noordelijker gelegen zijn, meestal iets later in het jaar. Proeven met de eieren genomen, in opzettelijk daartoe aangelegde aquariën, hebben geleerd dat de ontwikkeling niet aan een bepaalde temperatuur gebonden is; alleen duurt zij in koud water langer dan in warm, in water van 3° — 5° C. b. v. 40 dagen, in dat van 7° — 8°: 15, bij 10° — 11°: 11, bij nog hooger temperatuur slechts 6 — 8 dagen