In de reis van graaf BELA SZECHENYI door China en Japan in de jaren 1877—80, beschreven door een zijner reisgezellen, GUSTAV KREITNER, en in 1881 te Weenen verschenen, leest men o. a. het volgende omtrent een uitstap, dien de reizigers maakten van Sining-fu naar het Buddhistisch klooster van Kum-bum, met het doel om te ontdekken wat waar is van het zonderling verhaal van den abt HUC omtrent een heiligen boom die nabij het klooster staat. “Eenige stappen brachten ons bij den voornaamsten tempel. Daarvoor staat de boom, waarvan de abt HUC verhaalt dat zijne bladeren het natuurlijk afbeeldsel van BUDDHA en het thibetaansch alphabeth vertoonen. Wij zochten te vergeefs naar beiden. Noch beeld, noch letters, maar wij zagen alleen een slimmen glimlach, die speelde in den hoek van den mond des ouden priesters, die ons geleidde. Op onze vragen dienaangaande gaf hij ten antwoord dat, langen tijd geleden, de boom bladeren met BUDDHA’S beeld had gedragen, maar dat tegenwoordig het beeld zelden meer voorkwam. Alleen eenige weinige door God begenadigde menschen genooten het voorrecht dergelijke bladeren te ontdekken. De laatste, die daarmede begunstigd was geworden, was een vrome mandarijn, die het klooster vóór zeven of acht jaren bezocht. Den volgenden dag vond graaf SZECHENYI een blad waarop een ruw afbeeldsel van BUDDHA geëtst was, waarschijnlijk met het een of ander zuur. De veroorloofden aan niemand van dien boom bladeren of bloemen te plukken, maar de bladen die afvallen worden zorgvuldig verzameld en aan de pelgrims verkocht als een middel tegen keelaandoeningen. De boom behoort tot de Oleaceae en, naar ik geloof, tot het geslacht Syringa L , en is waarschijnlijk niet anders dan de gewone witte sering, waarvan men reeds sedert lang vermoed heeft dat zij oorspronkelijk in China tehuis behoort en van daar Europa bereikt heeft”.