Een vol jaar is verloopen sedert wij U, edele en wakkere mannen, die den roem van Nederlandsche wetenschap en van Nederlandschen heldenmoed zoo waardiglijk zoudt handhaven, uit het oog hadden verloren. Gij waart voor ons als verdwenen in den nacht en de nevelen der barre ijszee, die U in hare onverbreekbare boeien had opgesloten en belet den u toegowezen post in het belegeringscorps der geheimzinnige poolstreek in te nemen. ² Eene liefhebbende echtgenoote en hare kinderen, uwe talrijke vrienden en verdere betrekkingen, allen die vermeerdering van kennis, uitbreiding van het gebied der wetenschap op prijs stellen en hen bewonderen, die daartoe trachten mede te werken, zelfs op gevaar af van daarbij hun leven te verliezen, staarden vele maanden lang angstig naar de kleine plek op de wereldkaart, op omstreeks 70° tot 71° N. Br., vanwaar de laatste berichten van U tot ons gekomen waren. Wat mag er van de Varna met hare passagiers en bemanning geworden zijn? Ziedaar de vraag, die duizenden in den lande zichzelven en anderen schier dagelijks deden, zonder er een antwoord op te ontvangen. De aanvankelijk nog gekoesterde hoop dat het U gelukt zoude zijn de boeien der Karazee te verbreken, bleek weldra ijdel te zijn.