In een brief, gedagteekend: “Trinity College, Hartford, Conn. U. S. A., February 22, en opgenomen in Nature 22 March 1883, geeft de heer SAMUEL HART de volgende beschrijving van een zonderling, door hem en anderen waargenomen verschijnsel. “Op Dingsdagavond viel een lichte, doch vochtige sneeuw op de korst, die ontstaan was over de sneeuw welke den vorigen Zondag gevallen was, en een zuiden wind, die gedurende den nacht heerschte, bracht een vreemd verschijnsel te weeg. Woensdag morgen was het plein voor het college, het park en al de open plokken daarbuiten overdekt met natuurlijke sneeuwballen. Eenigen geleken bollen van één tot negen duimen in middellijn; anderen vertoonden zich als rollen van een cylindrische gedaante, maar in bijna elk geval met een kegelvormige indeuking aan elk einde en reikende tot aan of nabij het midden. Het was gemakkelijk te zien hoe de ballen zich hadden gevormd, evenals men ziet hoe jongens sneeuwballen maken. De wind had in ieder geval eenn klein klompje der vochtige sneeuw in beweging gebracht, en dit had zich voortgerold en al rollende door aanhechting van nieuwe sneeuw vergroot, totdat de wind het niet verder kon blazen. De bal groeide daarbij niet alleen in dikte maar ook in lengte, daar onder het voortrollen zich gestadig nieuwe hoeveelheden sneeuw aan de beide uiteinden voegden, en wel in dier voege dat daaraan indeukingen ontstonden, evenals aan een gelijkzijdigen driehoek dien men oprolt, te beginnen aan den top. De grootste der rollen op het college-plein hadden een doormeter van twaalf duimen en een lengte van achttien duimen, doch in de velden in den omtrek lagen eenigen die veel grooter waren. In vele gevallen liet zich de door de ballen bij het rollen afgelegde weg over vijfentwintig of dertig voet vervolgen. De sneeuw, waaruit zij waren samengesteld, was slechts los samen gevoegd, zoodat het niet mogelijk was een bal optenemen, zonder dien te breken.