Onlangs verscheen in de Nineteenth schrijver een opstel, dat vertaald in de hier te lande verschijnende Wetenschappelijke Bladen, Mei 1884, is overgegaan. Dit opstel, waarin een reeks van door den schrijver zelven onder bijzondere omstandigheden waargenomen nabeelden op levendige wijze beschreven zijn, prikkelt de nieuwsgierigheid des lezers, die, zich in het bezit wetende van het eenige voor die proeven en waarnemingen noodige werktuig, namelijk het oog, allicht hij zich de lust voelt opkomen om de daar beschreven verschijnselen door eigen waarneming ook te zien. Noch de schrijver, noch de vertaler schijnen eenig besef te hebben gehad, dat zij aldus hunne lezers aan een groot gevaar blootstelden: het gevaar namelijk van — indien zulke proeven niet met veel omzichtigheid worden genomen — hun edelste zintuig, dat van het gezicht, te bederven, ja geheel verloren te doen gaan. Twee der uitstekendste natuuronderzoekers onzer eeuw, PLATEUA en PECHNER, zijn, reeds voor vele jaren, ten gevolge hunner over nabeelden in het werk gestelde onderzoekingen, beiden blind geworden en gedurende hun verder leven gebleven. Daarom heb ik mij verplicht gerekend de lezers ernstig te waarschuwen voor het gevaar van zich te laten verleiden door de aardige en uitlokkende beschrijvingen, die de engelsche auteur van het door hem waargenomene geeft.