Sints eeuwen reeds is, voor geleerden en niet geleerden, de vraag naar den inwendigen toestand onzer aarde een punt van levendige, doch onbevredigde belangstelling. Ja, sedert men meer geraakte tot volkomene zekerheid omtrent de uitwendige gedaante des aardbols, word men daardoor des te sterker gedrongen tot het streven naar kennis omtrent de innerlijke gesteldheid onzer planeet. Die kennis echter is uiterst moeilijk te verkrijgen. Want het rechtstreeksche proefondervindelijke onderzoek schijnt in dezen, bij de betrekkelijk reusachtige grootte der aard-middellijn, wel tot de onuitvoerbare zaken te behooren. Geen wonder alzoo, dat men vooral hier reeds spoedig zijne toevlucht nam tot theorie en bespiegeling, dat men de oplossing van dit vraagpunt zocht af te leiden uit de waarschijnlijke geschiedenis van de ontwikkeling en vorming der aarde. Zoo was het dan, dat de vroegere toestand van dit lichaam werd afgeleid uit zijn bekenden uiterlijken vorm. Het valt dan ook niet te ontkennen, dat de bijna bolvormige gedaante, die aan onze planeet, zoowel als aan al de overigen, eigen is, in verband met de aswenteling dezer lichamen, zeer bepaaldelijk wijst op een voormaals vloeibaren staat. De bolvorm wordt namelijk door alle vrij zwevende lichamen slechts dán aangenomen, als zij verkeeren in vloeibaren toestand. De afgeplat-bolvormige gedaante daarenboven dringt zich onmiddellijk op als een gevolg der aswenteling. Immers, de stereotype standvastigheid van dezen vorm in ons planetenstelsel sluit ten eenenmale het toeval buiten, terwijl als oorzaak hier alleen eene bowegings-omstandigheid gelden kan, waarbij dan weder slechts eene omwentelingsbeweging in aanmerking kan komen. Eene opmerkelijke proef van PLATEAU strekt tot opheldering hiervan. Neemt men namelijk een mengsel van water en alkohol, dan kan men daaraan een soortelijk gewicht geven, juist gelijk aan dat van olie. Daardoor zal een druppel dezer laatste vloeistof in dat mengsel zinken noch drijven, maar vrijelijk zweven en, volgens het boven gezegde, terstond den bolvorm aannemen. Door middel van draaiing eener doorgestoken naald, kan men nu gemakkelijk dezen oliebol tot aswenteling brengen, en hierbij treedt eene middelpuntvliedingskracht op, die het grootst is aan den evenaar, d. i. aan de oppervlakte, tegenover het midden van de hoogte der vertikale as. Tengevolge dezer meerdere middelpuntvliedingskracht ziet men weldra den oliebol opzwellen langs den evenaar, en zich afplatten aan de uiteinden der as. Juist ditzelfde heeft bij onze aarde plaats gevonden, en wij kunnen thans niet meer twijfelen, dat zij en de overige planeten hare afgeplatte gedaante op gelijke wijs hebben verkregen door de aswenteling, — mits zij indertijd eveneens vloeibaar zijn geweest. Want bij een vast lichaam is de samenhang der deden te groot, dan dat het verschil in middelpuntvliedingskracht eene zoodanige vormsverandoring zou kunnen doen ontstaan.