Vermoedelijk zal reeds spoedig door de wetgevende macht in Nederland een ontwerp van wet in behandeling worden genomen, tot bescherming en instandhouding van nuttige, m. a. w. voor de teelt van ooft, graan, groenten en houtgewas onschadelijke vogels. In de memorie van toelichting herinneren de H.H. DE KLERCK en MODDERMAN aan den weg, dien men in België heeft ingeslagen, waar de bepaling, welke diersoorten als schadelijk beschouwd moeten worden, is overgelaten aan een algemeenen maatregel van inwendig bestuur. De regeering wil, naar onze meening zeer terecht, dit stelsel ook ten onzent toopassen, en de ondervinding, opgedaan na de invoering van de veeartsenijkundige wet, geeft haar daartoe ongetwijfeld de bevoegdheid. De quaestie is een zuiver wetenschappelijke en het advies van deskundigen onontbeerlijk. De aard van het onderwerp brengt echter mede, dat niet alleen wetenschappelijk gevormde dierkundigen, doch ook landbouwers en mannen met de houtteelt bekend, moeten worden gehoord. Wellicht zou het wenschelijk zijn aan een staats-commissie op te dragen, den minister voor te lichten. De zaak is inderdaad van groot belang voor de teelt van ooft, groenten, graangewassen en boomsoorten, en, wanneer men af wil gaan op het advies van een of twee personen, loopt men groot gevaar van eenzijdig te worden voorgelicht. In Engeland was voor eenige jaren de vraag, welke dieren schadelijk, welke nuttig zijn, het onderwerp eener parlementaire enquête, en de commissie, die het onderzoek instelde, bestond uit ettelijke personen. De publieke opinie zal ongetwijfeld gunstig voor dit ontwerp van wet gestemd zijn. Het werd dan ook inderdaad tijd het voorbeeld te volgen van bijna alle Europeesche staten, waarvan sommigen reeds voor vijf-en-twintig jaren wetten hadden uitgevaardigd tot bescherming van nuttige vogels. In Duitschland (zie Mem. v. Toel. pag. 2) besloot een paar jaren geleden de Bondsraad, naar aanleiding van het aanzoek der Oostenrijksche en Italiaansche regeeringen, tot eene internationale regeling toe te treden, nadat de zaak in het Duitsche rijk bij de wet geregeld zou zijn, en noodigde diensvolgens den Rijkskanselier uit, een daartoe strekkend wetsontwerp in te dienen. Een ontwerp van zeer uitgebreide strekking werd dientengevolge aan den Bondsraad aangeboden en ten vorigen jare aangenomen. Dit ontwerp werd vervolgens bij den Rijksdag ingediend en zal aldaar vermoedelijk eerlang in behandeling worden genomen.