Nu ongeveer drie jaren geleden vertoonde een opkooper van oudheden, te Nijmegen, aan een der commissieleden voor het te dier plaatse zich bevindend kabinet van germaansche en romeinsche oudheden, een stuk versteend hout, volgens zijn zoggen door een hem onbekend persoon gevonden bij ’t fort Kraaijenhof aldaar. Oogenschijnlijk bood dat stuk versteend hout — eene verkiezeling — niets bijzonders aan, weshalve genoemd commissielid het aanbod om dat stuk voor het museum te koopon van de hand wees. Trouwens versteend hout wordt op de diluviale velden van Nijmegen veel gevonden, — schrijver dezes had daartoe meer dan eens gelegenheid — zoodat ook uit dit oogpunt de aangeboden verkiezeling niets belangrijks bevatte. Bedoelde opkooper verkocht een jaar daarna bovengenoemd voorwerp voor den prijs van 1 thaler (f 1.80) aan iemand te Bonn, die het, naar ik meen, thans nog in zijn bezit heeft. Toevallig kwam het onder oogen van den vermaarden palaeontoloog-archaeoloog professor SCHAAFHAUSEN, en deze vond gemeld stuk hout zoo belangrijk, dat hij onmiddellijk naar Nijmegen reisde en moor dan een halven dag met gemeld commissielid in de omstreken van Nijmegen, voornamelijk van het fort Kraaijenhof ronddoolde, ten einde nauwkeurige informaties omtrent de vindplaats in te winnen. ¹