Den 14den Augustus van het voorgaande jaar hield de heer HUYSSEN, Oberbergambt-directeur te Halle a/d. Saale, in de vergadering van het duitsche geologisch genootschap eene voordracht, welker inhoud ik den lezers van ’t Album hier beneden in korte trekken wensch mede te deelen. Al mogen alle geologische verhoudingen in ’toosten van genoemde laagvlakte niet overeenstemmen met die in de westelijke deelen, waartoe ons vaderland behoort, toch meen ik, dat sommige uitkomsten, ginds verkregen, niet geheel en al zonder toepassing zjjn op, noch van belang ontbloot voor de nederrijnsche laagvlakte, inzonderheid voor de zoo merkwaardige gronden in den Gelderschen en Overijselschen Achterhoek.