Dat de planten onder den invloed van het licht het ingeademde koolzuur ontleden, om van de samenstellende elementen, koolstof en zuurstof, het eerste in zich vast te leggen en het tweede weder uit te ademen, is een sinds lang bekend feit. Terwijl dit proces der koolzuur-ontleding in de duisternis geheel ophoudt, gaat meerdere intensiteit des lichts gepaard met vermeerderde opneming en ontleding van het koolzuurgas. Het direkte en witte zonnelicht bevordert het proces het meest; van de afzonderlijke stralen hetoonen de gele zich het werkzaamst, terwijl de meest breekbare, blauw en violet, dus de z. g. actinische of scheikundige stralen nagenoeg werkeloos zijn. ¹