Voor eenigen tijd ontving ik een schrijven van den hoer ITZIG HEINE, te Klaten bij Solo (Java), dat, hoe vreemd de inbond ook schijne, m. i. in een wetenschappelijk tijdschrift niet misplaatst is. De briefschrijver toch beroept zich op de ervaring, en waar deze aan het woord is, luisteren wij met eerbied. Het is toch wel meer voorgekomen, dat de slotsom van eene waarnemingsreeks geheel in tegenspraak scheen te zijn met vermeende wetten en waarheden, langs induktieven weg verkregen. Niettemin, nadere beproeving van den induktieven gedachtengang leerde de onjuiste praemissen kennen, van welke de redeneering was uitgegaan, terwijl almede meerdere waarnemingen het goed recht der nieuwe wet bevestigden. Waar het feit spreekt, houdt elke andere logika op. Der wetenschap blijft dan nog slechts de beantwoording over van de vraag: uit welke natuurlijke oorzaken vloeit gemeld feit, als noodzakelijk gevolg, voort? De heer ITZIG HEENE dan, schrijft mij, dato 28 Oct. j.l. het volgende: »Reeds gedurende ruim 15 jaren — waarvan de laatste helft op Java doorgebracht — heb ik opgemerkt, dat er een zeker verband bestaat tusschen iemands gelaatshoek en zijn te bereiken ouderdom, en wel, dat een grootere gelaatshoek gepaard gaat met een hoogeren ouderdom. Ik ben daarom overtuigd, dat, niettegenstaande voeding, klimaat, levenswijze, enz. een grooten invloed op den mensch uitoefenen, men, aanteekening houdende van gelaatshoeken en bereikte leeftijden van een zeker aantal personen, na eenigen tijd, nagenoeg met zekerheid uit iemands gelaatshoek zijn levensduur zal kunnen bepalen.” ITZIG HEINE voegt hier nog bij, dat, »hoewel de linker gelaatshoek steeds iets kleiner is dan de rechter, het in m.i. voor genoemd doel voldoende zal zijn, om slechts den linker gelaatshoek te meten.”