Op den 20sten Januari 1633 zag men een oud man de poort van Florence uittrekken, om zich naar Rome te begeven, alwaar het heilig gerechtshof der inkwisitie hem voor zijn vierschaar had gedaagd. Bijna zeventig malen had de lente hem begroet, bijna zeventig malen was de winter over zijn hoofd gegaan, vergrijsd waren thans zijn haren, maar met eere droeg hij de kroon des ouderdoms. Een lang menschenleven had hij doorgebracht in den dienst der wetenschap; rusteloos en onvermoeid had hij gedurende al dien tijd gevorscht naar waarheid, gestreefd naar licht, en door dat streven de menschelijke kennis in meer dan eene richting uitgebreid. Die grijsaard was GALILEO GALILEI, wiens eenige misdaad hierin bestond, dat hij op ’t gebied van kennen en weten tot andere inzichten was gekomen dan de scolastici; inzichten, die niet overeenstemden met de meeningen van in ’t aristoteliaansch gareel beknelde priesters en schriftgeleerden. En deze, zij schroomden niet het examen rigorosum op den ouden man toe te passen, — alzij het dan ook, dat dit waarschijnlijk beperkt bleef tot de zoogenaamde territio — en een smadelijk oordeel over hern uit te spreken.