Met het ijzer, het belangrijkste metaal voor de geschiedenis der beschaving, vormt het tin in vele opzichten eene scherpe tegenstelling. Het is week, buigzaam en gemakkelijk smeltbaar, terwijl het harde en stramme ijzer in gewone vuren vast blijft. Het tin roest moeilijk, het ijzer gemakkelijk; het eerste wordt slechts op enkele plaatsen op aarde gevonden en behoort tot de schaars voorkomende metalen; het laatste ontbreekt in geen enkelen bodem , is zelfs bestanddeel van alle levende wezens en komt bovendien in zulke ontzaggelijke hoeveelheden voor, dat men wel zeggen mag: de ijzermijnen zijn onuitputtelijk. Beide metalen hebben groote beteekenis voor de geschiedenis der beschaving. Het ijzer is in den loop der eeuwen hoe langer des te gewichtiger voor den mensch geworden en nog kort geleden heeft de Eiffeltoren doen zien, dat nog steeds nieuwe toepassingen van dit metaal te maken zijn. Ook voor het tin geldt dit laatste, maar zijn hoofdrol is sedert lang uitgespeeld. Al heeft het nooit opgehouden nuttig te zijn, het is thans voor den mensch niet onmisbaar, zooals in de grijze oudheid, maar moet zich vergenoegen met het vervullen van allerlei kleine, min of meer ondergeschikte rollen, zoodanige als men in theaterstijl »de haute utilité” noemt. Het tin behoort tot de oudst bekende metalen. ’t Is langer bekend dan het kwikzilver, dat 300 jaar V. CHRISTUS het eerst vermeld wordt, maar stellig later in gebruik gekomen dan goud, zilver en koper. Wat men eerder gekend heeft: ijzer, lood of tin, is niet te zeggen. Dat men het tin vroeg gebruikt moet hebben, kan men reeds afleiden uit de verdeeling der beschavings-geschiedenis in het steenen-, bronzen- en ijzeren tijdperk. Brons toch is eene legeering van koper en tin. Die verdeeling is in 1836 in de wetenschap ingevoerd door den Deenschen oudheidkundige THOMSON, als vrucht zijner studie van het rijke museum van oudheden te Kopenhagen, waarvan hij directeur was. De verdeeling vond spoedig overal ingang. Nieuw was het denkbeeld niet, men vindt het reeds bij HESIODUS , duidelijker nog bij LUCRETIUS (Romeinsch dichter, 95 jaar V. CHRISTUS) in de volgende bewoordingen: » De handen, nagels en tanden waren de oudste wapens , »vervolgens knuppels en steenen. Daarna, toen men zich van de »vlam en het ijzer leerde bedienen, werd de kracht van het ijzer »en de macht van het erts beproefd. Maar ’t gebruik van het erts »was eerder bekend, dan dat van het ijzer.”