Hoewel uit den aard der zaak het gele metaal, met moeite aan den schoot der aarde ontwoekerd, in den regel zorgvuldig bewaard wordt, gaat toch, gelijk van alle stof, ook hiervan voortdurend weer iets voor den mensch verloren. Zoo door schipbreuk, brand en andere ongelukken, door slordigheid en onachtzaamheid, bij de bewerking tot munten on sieraden en eindelijk, wat volstrekt onvermijdelijk is, door slijtaadje. Zooals bekend is, wordt het goud in de munt gesmolten, wat noodig is om het met koper te legeeren. Het vrij hooge smeltpunt ligt tusschen dat van rood koper (1330° C.) en van zilver (1040° C.) en bedraagt, volgens de bepalingen in de munt te Utrecht van Dr. van Riemsdijk: 1240° C. Dat bij dezen hittegraad iets van het goud vervluchtigd wordt, is o. a. aangetoond door boven het gesmolten metaal eene plaat van gepolijst zilver aan te brengen, die dan na verloop van tijd verguld wordt. Zooals men begrijpt kan dit niet onaanzienlijke verliezen berokkenen. Overtuigend blijkt dit uit het volgende, door E. Schmidt-Weissenfels onlangs in zijne »Geschichte des modernen Reichtums” medegedeeld.