In tegenstelling met de wettelijke voorschriften die onze maatschappelijke verhoudingen regelen, neemt men van de natuurwetten aan dat zij in alle opzichten stipt worden opgevolgd, geene uitzonderingen toelaten en nimmer verouderen. Toch kan men in wetenschappelijke werken van natuurwetten lezen die slechts bij benadering geldig zijn, van andere waarop uitzonderingen zijn toegelaten, ja zelfs van wetten die een tijdlang aangenomen en toegepast later als onbruikbaar ter zijde zijn gelegd. Men heeft dus kennelijk te onderscheiden tusschen natuurwetten, gelijk wij ons die denken als werkelijk bestaande en waarvan wij gelooven dat zij in waarheid de verschijnselen regelen, en tusschen natuurwetten, zooals die door het beperkt menschelijk verstand opgevat en geformuleerd worden. Niet, dat er onder deze laatste geene zouden zijn, welke aan zeer strenge eischen voldoen en aan ons ideaal van eene natuurwet nabijkomen. Doch zelfs van de beste geldt, dat zij niets meer en niets anders zijn dan voorstellingen in onzen geest betreffende de inrichting van de werkelijkheid, zooals die zich door de zintuigen aan ons openbaart. Van alle is dan ook mogelijk wat wij zeker van sommige weten, namelijk dat zij ten gevolge van voortgezet onderzoek en nadenken nog gewijzigd zullen worden of zelfs door betere vervangen.