De indrukken, die wij van de buitenwereld ontvangen door één onzer zintuigen, kunnen wij niet zelden controleeren, aanvullen of vervangen door die van een ander zintuig. We maken daarvan niet altijd gebruik en als wij dat doen, geschiedt het veelal werktuigelijk, onbewust. Bij het proeven wordt de smaakzenuw niet alleen geholpen door de gevoelszenuwen in de mondholte, maar bovendien nog in vele gevallen ondersteund door de reukzenuw. Dit laatste wordt ons eerst duidelijk, wanneer wij tijdelijk — b. v. door hersenverkoudheid — slecht kunnen ruiken en dientengevolge ook minder goed proeven. Naar men beweert oefenden wij ons als kind in het zien, d. i. onze gezichtsindrukken toeschrijven aan voorwerpen buiten ons, door deze te betasten. Later verwaarloozen wij dit hulpmiddel, maken er althans slechts spaarzaam gebruik van; maar in het donker of als de oogen om welke redenen dan ook hun dienst staken, moet tasten het zien vervangen. De vingertoppen zijn de oogen van den blinde.