De bekende Weener muziekhandelaar, uitgever en componist, anton DIABELLI, wiens sonaten en sonatines nog altijd bij ’t klavieronderricht dienst doen, had eens een origineelen inval. Hij zond aan de vele kunstbroeders, waarmee hij als uitgever in betrekking stond, een door hem gecomponeerd allereenvoudigst walsje, met verzoek daarop éene variatie te maken. Ongeveer een 50tal voldeden aan zijn verzoek. Daarop gaat hij naar BEETHOVEN, telt hem 80 dukaten uit en verzoekt daarvoor van hem, den grooten meester, niet een maar zes of zeven variaties. De niet altijd zoo ruim betaalde beethoven neemt lachend den voorslag aan. Hij zet zich aan den arbeid; bekijkt het simpele motiefje van alle kanten en begint bedaard te schrijven. Maar langzamerhand raakt hij in vuur, ’t eene denkbeeld ontwikkelt zich uit het ander en de verplichte zeven veranderingen groeien aan tot 10, 20, 25 en eindelijk tot 33. Op deze wijze ontstond een van de geniaalste toonscheppingen, ooit geschreven; eigenlijk 33 kabinetstukken, die elk hun eigen karakter hebben en waarin de kenner bewondert hoe een en hetzelfde thema, in altijd afwisselende vormen optredend, telkens omgeschapen wordt tot een nieuw kunstwerk. Voegt nu hierbij nog de nu vrij wel vergeten 50 variaties van de andere kunstenaars, die een criticus goed, welriekend hooi noemde, dan zijn dat ruim 80 veranderingen op hetzelfde motief.