De plantenliefhebber die Parijs bezoekt — uit een botanisch oogpunt een steenwoestijn — verzuime niet een merkwaardige oase te gaan zien, die midden in de wereldstad ontstaan is en waarin tal van planten, door het toeval bijeengebracht, oogenschijnlijk vreedzaam naast elkander leven, doch in waarheid een even onverbiddelijken kamp strijden, als in de onmiddellijke omgeving ruim een kwart eeuw geleden door de woestijnbewoners gevoerd werd. Naar men weet had Parijs, in ’t voorjaar van 1871, na ’t beleg door de Duitschers, nog een tweede te doorstaan in den burgeroorlog tusschen de commune in de hoofdstad en de voorloopige regeering te Versailles. Het slot daarvan was een hardnekkige strijd in de straten en de nederlaag der communards, die hun laatste woede koelden door het verbranden of vernielen van meer dan 200 woonhuizen en openbare gebouwen, zooals de Tuilerieën, het Palais Royal, het stadhuis, het ministerie van finantiën en eenige theaters en paleizen. Van de laatste heeft men het tusschen 1810—’35 in klassieken stijl opgetrokken palais aan de Quai d’Orsay, waarin onder Napoleon III de staatsraad en de rekenkamer zetelden, niet weer opgebouwd, maar de puinhoopen als blijvende herinnering aan de gruwelen der commune ongerept laten liggen.